القائمة
Maria
19.41. En vermeld Abraham in het Boek. Hij was een waarheidslievend profeet.
19."42. Toen hij tot zijn vader zeide: ""O mijn vader, waarom aanbidt gij hetgeen hoort noch ziet, noch u op enigerlei wijze kan baten?"""
19.43. O mijn vader, er is inderdaad kennis tot mij gekomen die niet tot u is gekomen, volg mij daarom, ik zal u naar een pad leiden dat effen en recht is.
19.44. O mijn vader, dien Satan niet want Satan is weerspannig tegen de Barmhartige,
19.45. O mijn vader, ik vrees dat de straf van de Barmhartige u zal treffen en dat gij dan een gezel van Satan zult worden,
19."46. Antwoordde hij: ""Verzaakt gij mijn goden, o Abraham? Indien gij niet ophoudt, zal ik u zeker uitbannen. Laat mij een tijd met rust."""
19."47. Abraham zeide: ""Vrede zij met u. Ik zal mijn Heer om vergiffenis voor u smeken. Hij is mij inderdaad genadig."""
19.48. En ik zal mij verre houden van u en van hetgeen gij nevens Allah aanroept, en ik zal tot mijn Heer bidden, waarschijnlijk zal ik in mijn gebed tot mijn Heer niet worden teleurgesteld.
19.49. Toen hij zich van hen en van hetgeen zij nevens Allah aanbaden, had losgemaakt, schonken Wij hem Isaäc en Jacob en maakten elk hunner profeet.
19.50. En Wij schonken hun Onze barmhartigheid en een verheven en goede naam.
19.51. En vermeld Mozes in het Boek. Voorwaar hij was een uitverkorene, boodschapper en profeet.
19.52. Wij riepen hem van de rechter zijde van de Berg (Sinaï), en deden hem tot Ons naderen om met hem te spreken.
19.53. En Wij schonken hem, door Onze barmhartigheid zijn broeder Aäron als profeet en helper.
19.54. En gedenk Ismaël in het Boek. Hij was getrouw aan zijn belofte En hij was (eveneens) een boodschapper - profeet.
19.55. Hij placht zijn volk gebeden en aalmoezen aan te bevelen en zijn Heer had welbehagen in hem.
19.56. En vermeld Idries in het Boek Hij was een waarheidslievend profeet.
19.57. En Wij verhieven hem tot een hoge plaats.
19.58. Dezen zijn het over wie Allah Zijn zegeningen heeft uitgestort, namelijk de profeten van het nageslacht van Adam en van degenen die Wij met Noach droegen (in de ark) en van het nageslacht van Abraham en Israël, en zij behoren tot degenen die Wij leidden en uitverkoren. Toen de tekenen van de Weldadige hun werden voorgelezen vielen zij buigend en wenend neder.
19.59. Hen volgden de bozen op, die het gebed verwaarloosden, en hun hartstochten gehoor gaven. Weldra zullen zij hun ondergang tegemoet gaan.
19.60. Maar zij die berouw hebben en geloven en goede werken verrichten, zullen het paradijs binnengaan en zij zullen geenszins schade lijden.
ابحث في القرآن
الذهاب الى السور
الذهاب الى الآيات