26.1. Taa Sien Miem.
26.2. Dit zijn de verzen van het duidelijke Boek.
26.3. Wellicht zult gij ten dode toe treuren omdat zij niet geloven.
26.4. Als Wij het willen, kunnen Wij hun een teken van de hemel nederzenden, zodat hun hoofd er zich voor zal nederbuigen.
26.5. Maar er komt van de Barmhartige geen nieuwe vermaning tot hen of zij wenden zich er van af.
26.6. Voorzeker zij hebben dit verloochend, maar weldra zullen de tijdingen hun bereiken van hetgeen zij bespotten.
26.7. Zien zij niet op aarde - hoeveel voortreffelijke soorten Wij daarop hebben doen groeien?
26.8. Daarin is inderdaad een teken, maar de meesten onder hen willen niet geloven.
26.9. En voorzeker uw Heer is de Machtige, de Genadige.
26."10. Toen uw Heer tot Mozes riep: ""Ga naar het onrechtvaardige volk,"
26."11. Het volk van Pharao. Zullen zij (Mij) niet vrezen?"""
26."12. Zeide hij: ""Mijn Heer, ik vrees, dat zij mij zullen verloochenen,"
26.13. En mijn boezem vernauwt zich en mijn tong is niet welsprekend, zend daarom (bericht) aan Aäron (om mij te helpen).
26."14. Bovendien hebben zij een aanklacht van misdaad tegen mij, dus vrees ik dat zij mij zullen doden."""
26."15. Hij (God) zeide: ""In geen geval, gaat dan met Onze tekenen, Wij zijn met u en zullen horen."
26.16. Gaat dus naar Pharao en zegt: 'Wij zijn de boodschappers van de Heer der Werelden.
26."17. Laat de kinderen Israëls met ons meegaan'."""
26."18. Hij (Pharao) zeide: ""Voedden wij u niet onder ons op toen gij een kind waart? En gij bleeft onder ons vele jaren van uw leven."
26."19. En gij weet wat gij deedt, terwijl gij ondankbaar waart."""
26."20. Hij (Mozes) zeide: ""Ik deed dit, toen ik nog tot de dwalenden behoorde."""